Thema’s > Flora en Fauna
In overeenstemming met het gematigd klimaat, behoort België tot de loofwoudgordel.
Het ressorteert onder het florarijk Holarctis en daarbinnen weer onder de Atlantische en Midden-Europese Provincie. De eerstgenoemde provincie bestaat uit een typische heidevegetatie, de tweede omvat Hoog-België en bestaat voornamelijk uit gemengd loofbos met o.a. haagbeuk, klimop en daslook.
Mediterrane flora-elementen vindt men in de Maasvallei en typische bergplanten in de Ardennen. De dierenwereld behoort tot het rijk Palaearctis en het Europese onderrijk. De fauna is vrij arm; typerende soorten zijn o.a. het everzwijn, het edelhert en enkele vleermuissoorten. Meer over de plantengroei in Belgie leest u hier.
Menselijk ingrijpen heeft ook in België nadelige gevolgen gehad voor flora en fauna. Van de oorspronkelijke vegetatie is slechts weinig over; de meeste bossen zijn aangeplant. De sterke vervuiling van de rivieren heeft bovendien de visstand drastisch doen dalen.
Alleen in de Ardense beken komen nog vrij veel soorten voor, waaronder de beekforel. Er zijn verscheidene natuurparken ingesteld (o.a. de Hoge Venen, de Westhoek).
De groeiende verstedelijking, de vervuiling van de waterlopen, het uitblijven van een doelmatige regeling inzake natuurbescherming e.a. leiden tot een dubbel ongunstig gevolg. Enerzijds gaat een aantal diersoorten definitief verdwijnen, hetzij door moedwillige uitroeiing, hetzij als (mede)slachtoffers van een overmatige chemische bestrijding; anderzijds ontwikkelen sommige soorten zich door het ontbreken van hun natuurlijke vijanden tot ware plagen. Aldus zijn o.a. verdwenen: wolf, tuimelaar, raaf, steur en zalm. Op het punt te verdwijnen staan: wilde kat, otter, aalscholver, roerdomp, elrits, zeelt, enz., evenals verscheidene groepen lagere dieren. Wel hebben sommige interessante diersoorten zich kunnen handhaven in de Ardennen en in enkele min of meer gaaf gebleven natuurgebieden. Plagen komen periodiek en plaatselijk voor, o.a. van muskusrat en veldmuis, wespen en muggen.
Plaatselijk komen nog vrij algemeen voor het konijn, de haas en de eekhoorn, eikel-, rel- en hazelmuizen, ratten-, muizen- en woelmuizensoorten; de hamster vooral in Haspengouw. Mol, egel en een vijftal spitsmuizensoorten zijn algemeen verspreid, zo ook verscheidene van de ongeveer twintig voorkomende vleermuissoorten. Vos, hermelijn en steenmarter zijn zeldzaam, de bunzing algemener. Everzwijn en ree komen voor in de Kempen en meer nog in de Ardennen; aldaar ook het edelhert. Zeehonden leven voor de kust en bruinvissen spoelen geregeld aan.
De vogelfauna telt ongeveer 350 soorten, maar niet alle vogels zijn stand- of broedvogels; vele zijn slechts doortrekkers of dwaalgasten. De reptielen en amfibieën zijn minder sterk vertegenwoordigd. Hazelworm en enkele hagedissoorten zijn plaatselijk algemeen, een drietal slangensoorten zeldzamer. Naast een tiental padde- en kikkersoorten zijn salamanders algemeen in heel het land; bepaalde soorten zijn echter vrij strikt geografisch beperkt.
Van de ongeveer 150 vissoorten leven er ca. tweederde in zee en eenderde in zoetwater. De vormenrijkdom van de mariene ongewervelde fauna is aanzienlijk beperkt door de eenvormigheid van het kustgebied. Toch komen in de uiterste zuidwesthoek bij De Panne enkele meer zuidelijke schelpen voor, zoals bijv. het koffieboontje; op de havenhoofden en vooral op de pier te Zeebrugge o.a. het golfbrekeranemoontje en de zeeanjelier; in de spuikom te Oostende treft men een opmerkelijke vormenrijkdom aan, o.a. van Draadwormen, terwijl bijv. de zeeduizendpoot en het manteldier Botryllus er buitengewone afmetingen kunnen aannemen. Waar elementen van zoet en zout water elkaar ontmoeten, komen ook soorten voor die typisch zijn voor dit brakke gebied, zoals de steurgarnaal.
Duinen en heide herbergen hun eigen dierenwereld; in de Kempische vennen, in laagveen en hoogveen houden zich soorten op die kenmerkend zijn voor het zure milieu. In de grotten van de Kalkstreek leeft een bijzondere holenfauna en waar speciaal in Belgisch Lotharingen naar het zuiden gerichte hellingen een gunstig microklimaat vormen, handhaven zich zuidelijker vormen, zoals de bidsprinkhaan.