Economie

Thema’s > Economie

Mark Eyskens (lid van dertien opeenvolgende regeringen van 1976 tot 1992, onder meer als minister van Financiën en van Economische Zaken) beweerde ooit dat België geen economisch stelsel heeft: “Het Belgisch Economisch Stelsel is noch Belgisch, noch economisch en niet eens een stelsel“. Over de waarheid van die bewering durven we ons hier niet uitspreken. Wel kunnen we vaststellen dat het met de Belgische economie, of het nu over een systeem beschikt of niet, niet zo slecht gaat. Of toch zeker niet slechter dan met de economie van andere landen.

De Belgen zijn sinds de Tweede Wereldoorlog – net als de meeste Europeanen – rijker geworden. Het Belgische BNP (Bruto Nationaal Product) stijgt boven het Europese gemiddelde uit en bevindt zich in een comfortabele positie, geflankeerd door Oostenrijk en Denemarken.
België behoort met een inkomen (bnp) per hoofd van de bevolking van $ 24.846 (1998) tot de rijkste landen ter wereld en heeft zich ontwikkeld tot een moderne westerse verzorgingsstaat.

Hieraan hebben de hoge arbeidsproductiviteit en de snelle groei van de industrie en dienstensector in belangrijke mate bijgedragen. Het land is een industrieland: men importeert grote hoeveelheden ruwe grondstoffen en verwerkt die vooral voor de export.

De beroepsbevolking telde in 1995 4,2 miljoen personen, van wie 42% vrouwen.

Door de geografische ligging is er een intens verweven verkeersnet, met Brussel als centrum. Het wegennet telt ca 142.500 km, waarvan 1665 km autoweg. De belangrijkste verkeersassen zijn: Brussel-Antwerpen, -Oostende, -Luik, Luxemburg, -Charleroi, verder Luik-Namen-Charleroi en Kortrijk-Gent-Antwerpen.

België heeft met ca. 3400 km spoorweg (waarvan 70% geëlektrificeerd) een van de dichtste netten ter wereld. De Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen (NMBS/SNCB; opgericht in 1926) is de nationale spoorwegmaatschappij.

Er is een groot aantal bevaarbare kanalen, waar onder het Albert-kanaal tussen Antwerpen en Luik, het Kanaal van Willebroek tussen Antwerpen en Brussel, het Kanaal van Charleroi tussen Brussel en Charleroi, het Kanaal Gent-Terneuzen en het Kanaal Gent-Brugge. Van de 2000 km waterwegen is 1500 km in gebruik voor de binnenvaart.

Antwerpen is een van de grootste havens ter wereld en een belangrijke overslaghaven. Andere zeehavens zijn Zeebrugge en Gent;

Van het Belgische grondgebied is 25% in gebruik als akkerbouwgebied, 20% is weidegrond, 21% bos en 34% is onbruikbaar of voor andere doeleinden in gebruik. De sterk gemoderniseerde landbouw levert hoge opbrengsten, waardoor ca. 80% van de eigen behoefte aan landbouwproducten gedekt kan worden.

Door de mechanisering liep de beroeps-bevolking in deze sector (incl. bosbouw en visserij) terug van 51% in 1846, via 12% in 1947 tot 2% in 1998; de bijdrage aan het bbp was in 1996 1,6%. Wel ontstond er een gevarieerde industrie voor de verwerking van landbouwproducten. Deze sector groeide tussen 1990 en 1994 jaarlijks met gemiddeld 4%. Belangrijkste producten zijn vlees, zuivel, suikerbieten, granen en aardappelen.

Percentage van de beroepsbevolking dat werkzaam is in de volgende sectoren:

  • Diensten: 73 %
  • Industrie: 25 %
  • Landbouw: 2 %

De belangrijkste industrieproducten zijn metaalproducten, machines, apparaten, chemische producten, voedingsmiddelen en dranken. De metaalindustrie is over het hele land verspreid en ontstond in de Waalse industrie-as: Bergen-Charleroi-Luik. Belangrijk zijn de staalindustrie (Wallonië, Gent), non-ferrometalen (de Kempen), elektronische industrie (de steden, de Kempen), auto’s (Antwerpen, Genk) en andere vervoersmiddelen, en machines (Wallonië, Ieper, Zedelgem). De Waalse zware industrie werd in de eerste helft van de jaren negentig gedwongen tot ingrijpende reorganisaties.

De textielindustrie is van oudsher gesitueerd in Vlaanderen. De driehoek Gent-Brussel-Kortrijk vormt het zwaartepunt (katoen, vlas, tapijten), Verviers is het wolcentrum. De confectienijverheid is zeer verspreid.

De chemische industrie (in de Kempen en de steden) is de meest expansieve tak en is gespecialiseerd in plastic, rubber, kunststof, petrochemie en farmaceutische producten. Kleinere industrietakken van belang zijn: papier (Genval, Malmédy), voeding (Leuven), meubelhout (Mechelen, Kortrijk) en de diamantnijverheid (Antwerpen).

Zowel het aandeel van de landbouwsector in het BBP als de hoeveelheid landbouwgrond is de laatste decennia afgenomen. Het aandeel in het BBP was in 1970 nog 3,6 % en in 2000 slechts 1,4%. De huidige omvang van het Belgische landbouwareaal is 57,52 % van het totaal. De metaalindustrie is goed voor zo’n 7 % van het BBP. Een onderdeel van deze industrie is de ijzer- en staalindustrie. Het aandeel van deze sector in het BBP is slechts 1 %. Op het gebied van de non-ferrometalenindustrie, een andere tak van de metaalindustrie, neemt België internationaal gezien een vooraanstaande positie in. Bij deze industrie moet gedacht worden aan onder andere de koper-, cadmium- en zinkindustrie. De belangrijkste industriegebieden zijn gesitueerd rondom de grote steden. Andere belangrijke Belgische industrieën zijn de petroleumindustrie, de chemische industrie, de voedingssector, de papierindustrie en de textiel- en confectienijverheid. (Bron: EVD, Eurostat en CIA 2004)

De import van België in 2003 was 153.087 miljoen euro (Bron EVD 2004)

Belangrijkste importpartners zijn Frankrijk, Duitsland en Nederland

Overigens kunnen we over de Belgische economie niet spreken als over een homogeen geheel. Bepaalde aspecten van de economie zijn namelijk gefederaliseerd. Het economische beleid wordt dan ook op drie niveaus bepaald: op het niveau van de regionale overheden, op het federale niveau en op het niveau van de Europese Unie.
Het gevolg van de federalisering is dat België in de praktijk niet één economisch gebied vormt, maar drie economische regio’s omvat: het Vlaamse Gewest, het Waalse gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Nu blijkt dat vooral Vlaanderen goed scoort. Ter illustratie:

  1. Het Bruto Geografisch Product bedroeg in 1995 voor Vlaanderen 4 801,3 miljard frank. Dit betekent dat meer dan 60 % van het Bruto Binnenlands Product in Vlaanderen gegenereerd werd.
  2. In 1995 bedroeg de Vlaamse omzet 12 753,3 miljard frank. Vlaanderen stond in voor zo’n 77,5 % van de omzet in de primaire sector (landbouw), 65,5 % van de industriële Belgische omzet en 62,4 % van de Belgische dienstenomzet.
  3. De Vlaamse uitvoer liep in 1995 op tot 5 920,7 miljard frank (70,6 % van de Belgische export). De Belgische uitvoer steeg tussen 1985 en 1996 met 52,8 %. In het Vlaams Gewest bedroeg de toename 69,3 %.
  4. In de Europese Unie hebben alleen Luxemburg en Denemarken een hoger groeicijfer dan Vlaanderen.

Wallonië boekte van 2000-2005 een hogere groei dan Vlaanderen en creëerde ook meer banen. De Waalse economie groeide volgens officiële cijfers van het Instituut voor de Nationale Rekeningen van 2001 tot 2005 met 7,7 procent, terwijl de Vlaamse economie met slechts 7 procent steeg.

Uit regionale prognoses van het Planbureau blijkt dat de economische kloof tussen Vlaanderen en Wallonië sinds 2006 toch weer is toegenomen. Het Planbureau verwacht van 2006 tot 2012 een gemiddelde jaarlijkse groei van 2,4 procent in Vlaanderen, tegenover 2 procent in zowel Wallonië als Brussel. Op de arbeidsmarkt wordt eenzelfde evolutie verwacht.

In de periode 2006-2012 wordt bijna twee derde (63 procent) van de nationale groei gerealiseerd in Vlaanderen.

In België bedroeg het netto belastbaar inkomen in 2012 gemiddeld 16 651 euro. Als we naar de verschillende gemeenten kijken is het onderlinge verschil behoorlijk groot. Dit zijn de tien rijkste gemeenten van België:

  1. Bierbeek. Het gemiddeld belastbaar inkomen in Bierbeek was 23 033 euro in 2012

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *