Thema’s > Eerste wereldoorlog
België voerde een neutraliteitspolitiek, maar kon niet vermijden bij de oorlog betrokken te raken. Bij het uitbreken van de oorlog stelde Duitsland het plan-Schlieffen in werking, dat de Franse troepen wilde uitschakelen via een omsingelingsbeweging door België heen. De Belgische regering verleende aan het Duitse leger geen vrije doorgang en dit bracht het land in de oorlog. De regering werd in haar beslissing gesteund door alle politieke partijen, die hun politieke geschillen opzijzetten voor de duur van de oorlog.
Het grootste deel van het land werd door de Duitse troepen veroverd tussen 4 augustus en 22 november. Het Belgische leger, dat onder het opperbevel stond van Albert I, hield alleen stand in de kuststreek, achter de rivier de IJzer. Het zogenaamde IJzerfront werd een onderdeel van de lijn waarlangs in de volgende jaren de loopgravenoorlog uitgevochten zou worden.
De Belgische regering trok zich terug in het Franse Le Havre. Bijna zeshonderdduizend Belgen vluchtten naar Frankrijk, Engeland of Nederland. De stagnatie in handel en industrie zorgde voor gebrek aan voedsel en werkloosheid. Duitsland had geen duidelijke Belgienpolitik, maar toen de Duitse regering op zoek ging naar middelen om het land aan zich te binden zonder het bezet te houden of op te nemen in het Rijk, vond het steun bij een aantal Vlaamsgezinden, die tot collaboratie bereid waren om hun Vlaamse eisen verwezenlijkt te zien. Zo ontstond het activisme. Ook aan het IJzerfront ontwikkelde zich een Vlaamse actie, de Frontbeweging, die protesteerde tegen de onduldbare taaltoestanden in het Belgische leger.
Zo legde de Eerste Wereldoorlog de werkelijke tegenstellingen van het Belgische politieke systeem bloot: terwijl men voor de oorlog dacht dat de arbeidersklasse het grootste gevaar vormde voor de gevestigde orde, bleek vooral de etnisch-culturele tegenstelling een bedreiging te vormen.